3e zondag in de veertigdagentijd. Jaar A
(bijbel in gewone taal)
OPENINGSTEKST Ezechiël 36, 23-26
Ik zal zorgen dat de volken weer eerbied voor mij krijgen. Ik zal ze laten zien dat ik een heilige God ben. Want ik ga jullie weghalen uit de landen waar jullie terechtgekomen zijn. Ik zal jullie bij elkaar brengen, en weer terug laten gaan naar je eigen land. Dan zullen de volken begrijpen dat ik de Heer ben.
Als jullie in je eigen land terug zijn, zal ik jullie weer rein maken. Ik zal zuiver water op jullie druppelen. En ik zal alles wat onrein is, bij jullie weghalen. Dan zullen jullie geen afgoden meer vereren.
Ik zal ervoor zorgen dat jullie mij weer dienen en liefhebben. Jullie zullen niet langer ongehoorzaam zijn aan mij, maar weer doen wat ik wil.
EERSTE LEZING
Exodus 17, 3-7 Geef ons water om te drinken.
Uit het boek Exodus
De Israëlieten bleven protesteren, omdat ze heel erge dorst hadden. Ze zeiden tegen Mozes: ‘Waarom hebt u ons uit Egypte gehaald? Wilt u ons hier laten sterven? En onze kinderen en ons vee ook?’
Toen vroeg Mozes hulp aan de Heer. Hij riep: ‘Wat moet ik met dit volk doen? Straks zullen ze me doden!’
De Heer zei tegen Mozes: ‘Ga met de Israëlieten naar de berg Horeb. Jij moet met een paar leiders van het volk vooruitlopen. Neem de stok mee waarmee je op het water van de Nijl geslagen hebt. Ik zal bij de berg Horeb op je wachten bij de rots. Als je op die rots slaat, zal er water uit stromen. En dan kan het volk drinken.’
Mozes sloeg op de rots, en de leiders van het volk zagen wat er gebeurde. Mozes noemde die plek ‘Massa en Meriba’. Daar hadden de Israëlieten ruziegemaakt met Mozes. Ze hadden niet op de Heer vertrouwd, maar gevraagd: ‘Is de Heer nu bij ons of niet?’
ANTWOORDPSALM Psalm 95 (94) 9-2, 6-7, 8-9
Refrein: Luistert heden naar mijn stem.
Weest niet halsstarrig.
Kom, laten we zingen voor de Heer!
Laten we juichen voor hem,
want hij beschermt ons en hij redt ons.
Laten we hem danken in zijn tempel,
en vrolijk voor hem zingen.
Laten we knielen voor de Heer,
laten we diep voor hem buigen,
want hij heeft ons gemaakt.
Hij is onze God, en wij zijn zijn volk.
Hij is onze herder, en wij zijn de schapen die hij leidt.
Wees gehoorzaam aan hem.
Verzet je niet tegen hem, zoals jullie voorouders deden.
Zij vroegen God om water in de woestijn.
Ze hadden gezien dat hij wonderen kon doen,
maar toch twijfelden ze aan zijn macht.
TWEEDE LEZING
Romeinen 5, 1-2, 5-8 De liefde is in ons uitgestort door de heilige Geest, die ons werd geschonken.
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome
Broeders en zusters, God ziet ons dus als goede mensen omdat we geloven. Wij waren vijanden van God. Maar nu is er vrede tussen God en ons, dankzij onze Heer Jezus Christus. Daarom vertrouwen we erop dat we eeuwig bij God zullen leven. Op dat vertrouwen mogen we trots zijn.
Dat zal zeker gebeuren, want God heeft ons zijn heilige Geest nu al gegeven. Vroeger waren we vijanden van God. Wijzelf konden dat niet veranderen, maar Christus wel: hij is voor ons gestorven. Welk mens is bereid om voor een ander te sterven? Misschien als die ander een goed en eerlijk mens is? Ja, misschien zijn er mensen die willen sterven voor een goed mens. Maar Christus is voor ons gestorven toen we nog leefden als slechte mensen. Dat is het bewijs dat God van ons houdt!
VERS VOOR HET EVANGELIE
Alleluia. Heer, Gij zijt werkelijk de Redder van de wereld. Geef mij van dat levend water, zodat ik geen dorst meer krijg. Alleluia.
EVANGELIE
Johannes 4, 5-42 Een waterbron die opborrelt tot eeuwig leven
Hij kwam bij de stad Sichar. Die stad lag dicht bij het stuk land dat Jakob ooit aan zijn zoon Jozef gegeven had. Bij Sichar was de Jakobsput. Jezus ging bij die put zitten, want hij was moe van de reis. Het was ongeveer twaalf uur ’s middags.
Toen kwam er een Samaritaanse vrouw aan. Ze kwam water halen uit de put. Jezus zei tegen haar: ‘Geef me alsjeblieft iets te drinken.’ De leerlingen van Jezus waren op dat moment in Sichar om eten te kopen.
De vrouw zei tegen hem: ‘Dat kunt u mij toch niet vragen! Want u bent een Jood en ik ben een Samaritaanse vrouw.’ Joden mogen namelijk niet omgaan met Samaritanen.
Jezus zei tegen haar: ‘Ik heb jou om water gevraagd. Maar jij weet niet wie ik ben. Je weet niet wat God aan de mensen wil geven. Want als je dat wel geweten had, dan had je mij om water gevraagd! En dan had ik je water gegeven dat eeuwig leven geeft.’
De vrouw zei: ‘Maar meneer, u hebt geen emmer, en de put is diep! Waar wilt u dat water vandaan halen? Kunt u soms meer dan onze voorvader Jakob? Jakob heeft ons deze put gegeven. Hij heeft er zelf water uit gedronken. En ook zijn zonen en zijn dieren hebben uit deze put gedronken.’
Jezus zei: ‘Iedereen die water uit deze put drinkt, zal weer dorst krijgen. Maar als je drinkt van het water dat ik geef, krijg je nooit meer dorst. Want het water dat ik geef, blijft altijd in je. Het geeft je het eeuwige leven.’
De vrouw zei: ‘Meneer, geef mij dat water! Dan zal ik nooit meer dorst krijgen. En dan hoef ik nooit meer naar de put om water te halen!’
Jezus zei tegen haar: ‘Ga eerst je man halen, en kom dan terug.’ De vrouw zei tegen Jezus: ‘Ik heb geen man.’ Jezus zei: ‘Precies. Je hebt vijf mannen gehad. En nu leef je samen met iemand die jouw man niet is. Dus wat je zegt, is waar.’
De vrouw zei: ‘Nu begrijp ik dat u een profeet bent! Daarom wil ik u iets vragen. Onze voorouders vereerden God op de berg Gerizim. Maar de Joden zeggen dat je God alleen in de tempel van Jeruzalem mag vereren. Wie heeft er gelijk?’
Jezus zei tegen haar: ‘De Samaritanen vereren God zonder hem te kennen. De Joden vereren God en kennen hem. Want de redder van de wereld komt uit het Joodse volk.
Geloof me, er komt een nieuwe tijd. Dan wordt God niet meer vereerd op de berg Gerizim of in de tempel van Jeruzalem, In die tijd, die nu al begonnen is, vereren de ware gelovigen God niet meer op één speciale plaats. Want dankzij de heilige Geest kennen zij God, de Vader, echt. Daardoor kunnen zij de Vader vereren op een nieuwe manier, zoals hij het wil.
God hoort bij de hemelse wereld. Alleen door de heilige Geest kun je God echt leren kennen. En alleen dan kun je hem op de juiste manier vereren.’
De vrouw zei: ‘Ik weet dat de messias, die Christus genoemd wordt, zal komen. Hij zal ons alles over God vertellen.’ Jezus zei tegen haar: ‘De messias spreekt met je. Ik ben het.’
Op dat moment kwamen de leerlingen terug. Ze waren verbaasd dat Jezus met een vrouw aan het praten was. Maar toch vroegen ze niet: ‘Waarom praat u met haar? Wat wilt u?’
De vrouw liet haar waterkruik staan, en ging terug naar de stad. Daar zei ze tegen de mensen: ‘Kom mee! Er is iemand die alles van mij weet. Dat moet de messias zijn!’ De mensen liepen de stad uit en gingen naar Jezus toe.
Intussen zeiden de leerlingen tegen Jezus: ‘Meester, eet toch iets.’ Maar Jezus zei: ‘Ik leef van iets dat jullie niet kennen.’ De leerlingen zeiden tegen elkaar: ‘Hoe kan dat? Heeft iemand hem soms eten gebracht?’ Maar Jezus zei: ‘Ik leef van gehoorzaamheid aan God. Ik werk namens hem, en dat werk zal ik afmaken.
De mensen zeggen: ‘Na het zaaien moet je vier maanden wachten tot je kunt oogsten.’ Maar luister naar mijn woorden: Kijk om je heen, de velden zijn al klaar voor de oogst. De mannen die maaien, krijgen hun loon al. Ze vieren feest, samen met de mannen die gezaaid hebben. Want het spreekwoord is: ‘De één zaait, de ander maait.’’
Jezus zei verder tegen zijn leerlingen: ‘Jullie hoeven in Samaria niet te zaaien, dat hebben anderen al gedaan. Maar ik stuur jullie nu wel om de oogst binnen te halen. En dit is de oogst: alle mensen die in mij geloven. Zij krijgen het eeuwige leven.’
Veel Samaritanen uit Sichar gingen in Jezus geloven. Dat was omdat de vrouw over Jezus gezegd had: ‘Hij weet alles van mij!’ Ze gingen naar Jezus toe, en ze vroegen hem om bij hen te blijven.
Toen bleef Jezus nog twee dagen bij hen. En door alles wat hij vertelde, gingen nog veel meer mensen uit de stad geloven. Ze zeiden tegen de vrouw: ‘Eerst geloofden we in Jezus door wat jij ons vertelde. Maar nu hebben we hem zelf gehoord. En nu weten we zeker dat Jezus de redder van de wereld is.’