EERSTE LEZING
Genesis 1,1 -2-2 De schepping van de mens.
Uit het boek Genesis
In het begin maakte God de hemel en de aarde.
De aarde was leeg en verlaten. Overal was water, en alles was donker. En er waaide een hevige wind over het water.
Toen zei God: ‘Er moet licht komen.’ En er kwam licht. God zag hoe mooi het licht was. Hij scheidde het licht en het donker. Het licht noemde hij ‘dag’ en het donker noemde hij ‘nacht’.
God zag hoe mooi het was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de eerste dag.
God zei: ‘Er moet in het midden van het water een koepel komen om het water te verdelen.’ En zo gebeurde het. God maakte de koepel. Zo verdeelde hij het water in tweeën: water boven de koepel en water onder de koepel. Die koepel noemde God ‘hemel’.
God zag hoe mooi het was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de tweede dag.
God zei: ‘Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen. Dan komt er droge grond tevoorschijn.’ En zo gebeurde het. God noemde de droge grond ‘land’, en het water noemde hij ‘zee’. En God zag hoe mooi het was.
God zei: ‘Er moet van alles groeien op het land. Planten met zaad en bomen met vruchten.’ En zo gebeurde het. Op het land kwamen allerlei planten met zaad en allerlei bomen met vruchten. En God zag hoe mooi het was.
Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de derde dag.
God zei: ‘Er moeten lichten aan de hemel komen om verschil te maken tussen de dag en de nacht. Die lichten moeten laten zien welk seizoen het is, en welke dag en welk jaar. En ze moeten licht geven op aarde.’ En zo gebeurde het. God maakte de twee grote lichten. De zon om overdag te schijnen, en de maan om ’s nachts te schijnen. God maakte ook de sterren. Hij zette de zon en de maan aan de hemel om licht te geven op de aarde. En om het verschil aan te geven tussen dag en nacht, en tussen licht en donker. God zag hoe mooi het was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de vierde dag.
God zei: ‘Het water moet vol leven zijn, vol met allerlei dieren. En boven de aarde, in de lucht, moeten vogels vliegen.’ God maakte de grote zeedieren en alle kleine waterdieren. Het water was vol dieren. Hij maakte ook alle soorten vogels. En God zag hoe mooi het was.
God zegende de dieren. Hij zei: ‘Jullie moeten jongen krijgen. Overal in de zee moeten dieren komen, en overal op aarde vogels.’
God zag hoe mooi het was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de vijfde dag.
God zei: ‘Ook op het land moeten allerlei dieren komen: wilde en tamme dieren, en heel kleine dieren.’ En zo gebeurde het. God maakte de dieren, alle wilde en tamme dieren en alle kleine dieren. En God zag hoe mooi het was.
God zei: ‘Nu wil ik mensen maken. Ze moeten op mij lijken. Ze zullen de baas zijn over de vissen in de zee en de vogels in de lucht. En ook over het vee, over alle kleine dieren en over de hele aarde.’ Toen maakte God de mensen. Hij maakte ze zo dat ze op hem leken. Hij maakte ze als man en als vrouw.
God zegende de mensen. Hij zei: ‘Jullie moeten kinderen krijgen. Zorg ervoor dat er overal op aarde mensen komen. Jullie moeten de baas zijn over de aarde. En ook over de vissen in de zee, over de vogels in de lucht en over alle dieren op het land.’
God zei ook: ‘Alle planten en bomen op aarde zijn voor jullie. Jullie mogen de zaden en de vruchten eten. De bladeren en het gras zijn voor de dieren.’ En zo gebeurde het.
God keek naar alles wat hij gemaakt had en zag dat het heel mooi was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de zesde dag.
Zo werden de hemel en de aarde gemaakt, en alle prachtige dingen die daarbij horen.
Op de zevende dag was God klaar met zijn werk. Toen rustte hij uit. God zegende de zevende dag. Hij maakte van die dag een bijzondere dag. Want op die dag was hij klaar met de schepping en rustte hij uit van al zijn werk.
Woord van de Heer. Allen: Wij danken God.
ANTWOORDPSALM
Psalm 8 (7) 2-7
Refrein: Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam
allerwegen op aarde.
In de hemel klinkt een lied over uw macht.
Zelfs kleine kinderen zingen over u.
Uw macht is zo groot dat u al uw vijanden verslaat.
Ik kijk naar de hemel die u hebt gemaakt.
Ik kijk naar de maan en sterren die u daar een plaats hebt gegeven.
En ik denk: Een mens is niet belangrijk, en toch denkt u aan hem.
Een mens is maar klein, en toch vergeet u hem niet.
U hebt de mensen veel macht gegeven,
ze zijn bijna zo machtig als goden!
Ze mogen heersen over alles op aarde.
U hebt hun alles gegeven:
TWEEDE LEZING
Exodus 14,15 – 15,1 De uittocht uit Egypte
Uit het boek Exodus
De Heer zei tegen Mozes: ‘Waarom vraag je mij om hulp? Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder moeten gaan. En pak jij je stok, houd hem boven de zee en verdeel zo het water in tweeën. Dan kunnen de Israëlieten over droge grond door de zee lopen. Ik zal zorgen dat de Egyptenaren jullie blijven achtervolgen. Dan zal ik laten zien hoe machtig ik ben. Ik zal de farao verslaan, met al zijn wagens en soldaten. Dan zullen de Egyptenaren begrijpen dat ik de Heer ben.’
Steeds was de engel van de Heer voor de Israëlieten uit gegaan. Maar nu ging hij achter hen staan. Ook de wolk die steeds voor hen was, ging naar achteren. De wolk was nu tussen het leger van de Egyptenaren en het leger van de Israëlieten. Aan de kant van de Israëlieten gaf de wolk de hele nacht licht. Maar aan de kant van de Egyptenaren maakte hij alles donker. Daardoor konden zij de Israëlieten niet inhalen.
Toen hield Mozes zijn stok omhoog boven de zee. De Heer liet de hele nacht een harde oostenwind waaien. Het water stroomde naar twee kanten, en er kwam droge grond tevoorschijn. Rechts en links was een muur van water. Daartussen konden de Israëlieten door de zee lopen, over droge grond.
De Egyptenaren achtervolgden de Israëlieten. Alle soldaten, paarden en wagens van de farao gingen achter hen aan, de zee in. Maar vlak voordat het ochtend werd, keek de Heer vanuit de wolk en het vuur naar de Egyptenaren. Hij zorgde ervoor dat ze in paniek raakten. De wielen van hun wagens kwamen vast te zitten, en ze konden bijna niet meer vooruitkomen. ‘We moeten vluchten!’ riepen ze. ‘De Heer helpt de Israëlieten. Hij vecht tegen ons!’
Toen zei de Heer tegen Mozes: ‘Houd je arm boven de zee. Dan stroomt het water terug. Het zal over de soldaten van Egypte en over al hun wagens heen stromen.’
Mozes deed dat. Toen het ochtend begon te worden, stroomde het water terug. De Egyptenaren vluchtten tegen de stroom in. De Heer stuurde hen zo de golven in. Het water stroomde over het leger van de farao, dat achter de Israëlieten aangegaan was. Het stroomde over al zijn wagens en al zijn soldaten. Iedereen verdronk.
Maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan. Ze liepen over droge grond, tussen muren van water. Zo redde de Heer hen op die dag van de Egyptenaren. De Israëlieten zagen hen dood op het strand liggen. Toen begrepen ze met hoeveel kracht de Heer de Egyptenaren verslagen had. Ze kregen grote eerbied voor de Heer. Ze vertrouwden op hem en op zijn dienaar Mozes. Mozes zong samen met de Israëlieten dit lied voor de Heer.
Woord van de Heer. Allen: Wij danken God.
EPISTEL
Romeinen 6, 3-11
Broeders en zusters, jullie weten wat de doop betekent. De doop laat zien dat we bij Jezus Christus horen. Door onze doop zijn we eigenlijk samen met hem gestorven en begraven. En door onze doop leven wij nu als nieuwe mensen. Want Christus leeft! Onze machtige Vader heeft hem laten opstaan uit de dood.
Dus eigenlijk zijn we gestorven, net als Christus. Maar dan zullen we ook opstaan en eeuwig leven, net als Christus. Dit is zeker: ons oude ik is samen met Christus aan het kruis gestorven. Alleen zo kon er een eind komen aan ons zondige bestaan. Nu wordt ons leven niet meer beheerst door de zonde. Want als je gestorven bent, heeft de zonde geen macht meer over je. Dan ben je vrij.
\Wij zijn gestorven met Christus. En daarom geloven we dat we ook eeuwig zullen leven met Christus. Dit is zeker: Christus is opgestaan uit de dood, en hij zal nooit meer sterven. Want de dood heeft geen macht meer over hem. Door zijn dood heeft Christus voor altijd een eind gemaakt aan de macht van de zonde. Nu leeft hij tot eer van God. Zo is het ook met ons. Ons oude ik is gestorven, dus de zonde heeft geen macht meer over ons. Wij leven tot eer van God, want we horen bij Jezus Christus.
VERS VOOR HET EVANGELIE
Alleluia. Dit is de nacht waarin wij door de zee heengaan,
achter ons laten onrecht en verdrukking.
Dit is de nacht waarin het oude begraven is,
wij, doden, opstaan en gaan leven.
Dit is de nacht waarin wij komen in goed,
wijd land, licht en vrijheid binnen gaan. Alleliua.
EVANGELIE
Matteüs 28, 1-10 Waarom zoekt gij de levende onder de doden?
De sabbat was voorbij. De volgende dag gingen Maria uit Magdala en de andere Maria bij het graf kijken. Het was nog vroeg, de zon kwam net op.
Opeens was er een grote aardbeving. Er kwam een engel van de Heer uit de hemel naar beneden. Hij rolde de steen van het graf weg en ging erop zitten. Hij leek op het stralende licht van de bliksem. En zijn kleren waren zo wit als sneeuw.
De soldaten die het graf moesten bewaken, beefden van angst en vielen op de grond. Het leek alsof ze dood waren.
De engel zei tegen de vrouwen: ‘Jullie hoeven niet bang te zijn. Ik weet dat jullie op zoek zijn naar Jezus, die aan het kruis gestorven is. Maar hij is hier niet. Want hij is opgestaan uit de dood, zoals hij gezegd heeft. Kom maar kijken, hier heeft hij gelegen.
Ga nu snel naar de leerlingen en zeg hun dat Jezus uit de dood is opgestaan. Vertel hun ook dat Jezus naar Galilea gaat. En dat ze hem daar zullen zien. Dat is wat ik tegen jullie moest zeggen.’
Snel gingen de vrouwen weg bij het graf. Ze waren geschrokken, maar ook ontzettend blij. Ze wilden zo snel mogelijk aan de leerlingen gaan vertellen wat er gebeurd was.
Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet, en hij groette hen. De vrouwen liepen op hem af. Ze knielden voor hem en pakten zijn voeten vast. Jezus zei: ‘Jullie hoeven niet bang te zijn. Ga aan mijn vrienden vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze mij zien.’
Woord van de Heer. Allen: Wij danken God.