Feestelijke doorstart kerk Ooij

Op Paasmaandag 1 april 2024 (geen 1 aprilgrap!) vindt een feestelijke doorstart plaats van de vieringen van de kerk in Ooij. De recente oproep voor kosters en poetsers voor de kerk van Ooij – via verschillende media – heeft z’n vruchten afgeworpen. Enkele mensen zijn aan de slag gegaan om mensen te werven voor het kosters- en poetswerk in de kerk van Ooij. In een gezamenlijk overleg op woensdag 6 maart is een team gevormd van vijf nieuwe kosters en een team van zeven mensen voor het poetswerk. En daarom is het passend een feestelijk tintje te geven aan de Paasviering op paasmaandag 1 april in Ooij. Mannenkoor Beek zingt tijdens de eucharistieviering die om 10.30 uur begint en waarvoor ook (jonge) gezinnen van harte worden uitgenodigd. Na afloop is er een gezellig samenzijn in de kerk met koffie en wat lekkers. Kinderen mogen dan paaseieren gaan zoeken in de kerk en er is een kleurplaat voor hen. Moge het enthousiasme van deze nieuwe teams ook verbindend werken binnen de gemeenschap van Ooij en omgeving en bijdragen aan een stukje beleving van ons geloof. Uiteraard is iedereen in onze parochie en van daarbuiten welkom op tweede paasdag in Ooij.

Vespers in Kekerdom 

Vanaf 2 maart zal er in de kerk van Kekerdom een vespers worden gehouden. Dit doen we elke zaterdag voor de eerste zondag van de maand. De vespers beginnen om 18:45 en duren ongeveer een kwartier. Na de vespers is de avondmis, iedereen is vrij om te blijven zitten om daar aan deel te nemen. 

Voor wie? Voor iedereen. Ongeacht je achtergrond. En ook voor gezinnen. 

Wat zijn vespers? Het woord komt uit het Latijn, van vespera dat avond betekent. De vespers zijn het avondgebed. 

Hoe gaat het? Aan het begin van de avond (18:45) komen we bij elkaar. We zingen en bidden samen hymnen en psalmen. We zitten in de banken links en rechts en zingen en bidden om en om, de linkerkant en de rechterkant.

Wat zingen we? In de kerk ligt een folder met de tekst die we zingen en bidden. Zie hier https://www.mariatenhemelopnemingparochie.nl/getijdengebed/ een handige link om de teksten alvast te kunnen lezen.

Waarom? Het is een korte onderbreking van de dag. Een moment van bezinning en een moment van samenzijn. Zo kunnen we tot rust en vrede komen en wellicht ook houvast ervaren in die oude woorden en gezangen die nieuw kunnen worden in ons.

Folder Kerkbalans

Bekijk de hele folder Kerkbalans:

De folder Kerkbalans van de parochie die als bijlage bij de Rozet van 9 januari bezorgd wordt in onze parochie, kunt u ook vanuit de kerk en verschillende andere locaties in onze parochie meenemen.

Bij het afdrukken van deze folder is helaas alleen pagina 1 en 2 afgedrukt, niet pagina 3 en 4. De hele folder vindt u hier, op onze website. Excuses voor dit ongemak.

Inspiratie in barre tijden

De Israëlische zangeres Yeal Deckelbaum heeft een prachtige opname gemaakt met haar band waar eveneens Palestijnse en Israelische vrouwen deel van uitmaken. Moge het onderstaande lied, met beelden van de mars, u inspireren om mee te doen aan het neerzetten van een intentie om de vrede aan beide kanten te helpen herstellen – in Israël en in Gaza. U kunt de Nederlandse ondertiteling rechts onder in het beeld aanzetten

https://youtu.be/YyFM-pWdqrY?si=68LLRtV3VNxS2CX-

De Mis op de 3e zaterdag van de maand in Beek om 17.00 uur vervalt per direct (door omstandigheden)

Op zaterdag 21 oktober 17.00 uur is er dus geen Mis, ook al staat het wel vermeld in de Rozet. Vanuit het streven naar meer verbinding tussen de dorpen willen we graag inzetten op grotere deelname aan een gezamenlijke eucharistieviering en aansluitend koffiemoment. We zullen mensen van Beek verwijzen naar de Mis van Ooij om 19.00 uur en indien wenselijk ook ‘kerktaxi’ aanbieden. Na de Mis in Ooij is er sinds kort gelegenheid elkaar te ontmoeten onder het genot van een kop koffie. Contactnummer gratis ‘kerktaxi’: 06-49941406.

Paaswake

EERSTE LEZING

Genesis 1,1 -2-2 De schepping van de mens.

Uit het boek Genesis

In het begin maakte God de hemel en de aarde.

De aarde was leeg en verlaten. Overal was water, en alles was donker. En er waaide een hevige wind over het water.

Toen zei God: ‘Er moet licht komen.’ En er kwam licht. God zag hoe mooi het licht was. Hij scheidde het licht en het donker. Het licht noemde hij ‘dag’ en het donker noemde hij ‘nacht’.

God zag hoe mooi het was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de eerste dag.

God zei: ‘Er moet in het midden van het water een koepel komen om het water te verdelen.’ En zo gebeurde het. God maakte de koepel. Zo verdeelde hij het water in tweeën: water boven de koepel en water onder de koepel. Die koepel noemde God ‘hemel’.

God zag hoe mooi het was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de tweede dag.

God zei: ‘Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen. Dan komt er droge grond tevoorschijn.’ En zo gebeurde het. God noemde de droge grond ‘land’, en het water noemde hij ‘zee’. En God zag hoe mooi het was.

God zei: ‘Er moet van alles groeien op het land. Planten met zaad en bomen met vruchten.’ En zo gebeurde het. Op het land kwamen allerlei planten met zaad en allerlei bomen met vruchten. En God zag hoe mooi het was.

Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de derde dag.

God zei: ‘Er moeten lichten aan de hemel komen om verschil te maken tussen de dag en de nacht. Die lichten moeten laten zien welk seizoen het is, en welke dag en welk jaar. En ze moeten licht geven op aarde.’ En zo gebeurde het. God maakte de twee grote lichten. De zon om overdag te schijnen, en de maan om ’s nachts te schijnen. God maakte ook de sterren. Hij zette de zon en de maan aan de hemel om licht te geven op de aarde. En om het verschil aan te geven tussen dag en nacht, en tussen licht en donker. God zag hoe mooi het was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de vierde dag.

God zei: ‘Het water moet vol leven zijn, vol met allerlei dieren. En boven de aarde, in de lucht, moeten vogels vliegen.’ God maakte de grote zeedieren en alle kleine waterdieren. Het water was vol dieren. Hij maakte ook alle soorten vogels. En God zag hoe mooi het was.

God zegende de dieren. Hij zei: ‘Jullie moeten jongen krijgen. Overal in de zee moeten dieren komen, en overal op aarde vogels.’

God zag hoe mooi het was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de vijfde dag.

God zei: ‘Ook op het land moeten allerlei dieren komen: wilde en tamme dieren, en heel kleine dieren.’ En zo gebeurde het. God maakte de dieren, alle wilde en tamme dieren en alle kleine dieren. En God zag hoe mooi het was.

God zei: ‘Nu wil ik mensen maken. Ze moeten op mij lijken. Ze zullen de baas zijn over de vissen in de zee en de vogels in de lucht. En ook over het vee, over alle kleine dieren en over de hele aarde.’ Toen maakte God de mensen. Hij maakte ze zo dat ze op hem leken. Hij maakte ze als man en als vrouw.

God zegende de mensen. Hij zei: ‘Jullie moeten kinderen krijgen. Zorg ervoor dat er overal op aarde mensen komen. Jullie moeten de baas zijn over de aarde. En ook over de vissen in de zee, over de vogels in de lucht en over alle dieren op het land.’

God zei ook: ‘Alle planten en bomen op aarde zijn voor jullie. Jullie mogen de zaden en de vruchten eten. De bladeren en het gras zijn voor de dieren.’ En zo gebeurde het.

God keek naar alles wat hij gemaakt had en zag dat het heel mooi was. Toen werd het avond en het werd ochtend. Dat was de zesde dag.

Zo werden de hemel en de aarde gemaakt, en alle prachtige dingen die daarbij horen.

Op de zevende dag was God klaar met zijn werk. Toen rustte hij uit. God zegende de zevende dag. Hij maakte van die dag een bijzondere dag. Want op die dag was hij klaar met de schepping en rustte hij uit van al zijn werk.

Woord van de Heer. Allen: Wij danken God.

ANTWOORDPSALM

Psalm 8 (7) 2-7

Refrein:              Heer onze Heer, hoe machtig is Uw Naam

allerwegen op aarde.

In de hemel klinkt een lied over uw macht.

Zelfs kleine kinderen zingen over u.

Uw macht is zo groot dat u al uw vijanden verslaat.

Ik kijk naar de hemel die u hebt gemaakt.

Ik kijk naar de maan en sterren die u daar een plaats hebt gegeven.

En ik denk: Een mens is niet belangrijk, en toch denkt u aan hem.

Een mens is maar klein, en toch vergeet u hem niet.

U hebt de mensen veel macht gegeven,

ze zijn bijna zo machtig als goden!

Ze mogen heersen over alles op aarde.

U hebt hun alles gegeven:

TWEEDE LEZING

Exodus 14,15 – 15,1 De uittocht uit Egypte

Uit het boek Exodus

De Heer zei tegen Mozes: ‘Waarom vraag je mij om hulp? Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder moeten gaan. En pak jij je stok, houd hem boven de zee en verdeel zo het water in tweeën. Dan kunnen de Israëlieten over droge grond door de zee lopen. Ik zal zorgen dat de Egyptenaren jullie blijven achtervolgen. Dan zal ik laten zien hoe machtig ik ben. Ik zal de farao verslaan, met al zijn wagens en soldaten. Dan zullen de Egyptenaren begrijpen dat ik de Heer ben.’

Steeds was de engel van de Heer voor de Israëlieten uit gegaan. Maar nu ging hij achter hen staan. Ook de wolk die steeds voor hen was, ging naar achteren. De wolk was nu tussen het leger van de Egyptenaren en het leger van de Israëlieten. Aan de kant van de Israëlieten gaf de wolk de hele nacht licht. Maar aan de kant van de Egyptenaren maakte hij alles donker. Daardoor konden zij de Israëlieten niet inhalen.

Toen hield Mozes zijn stok omhoog boven de zee. De Heer liet de hele nacht een harde oostenwind waaien. Het water stroomde naar twee kanten, en er kwam droge grond tevoorschijn. Rechts en links was een muur van water. Daartussen konden de Israëlieten door de zee lopen, over droge grond.

De Egyptenaren achtervolgden de Israëlieten. Alle soldaten, paarden en wagens van de farao gingen achter hen aan, de zee in. Maar vlak voordat het ochtend werd, keek de Heer vanuit de wolk en het vuur naar de Egyptenaren. Hij zorgde ervoor dat ze in paniek raakten. De wielen van hun wagens kwamen vast te zitten, en ze konden bijna niet meer vooruitkomen. ‘We moeten vluchten!’ riepen ze. ‘De Heer helpt de Israëlieten. Hij vecht tegen ons!’

Toen zei de Heer tegen Mozes: ‘Houd je arm boven de zee. Dan stroomt het water terug. Het zal over de soldaten van Egypte en over al hun wagens heen stromen.’

Mozes deed dat. Toen het ochtend begon te worden, stroomde het water terug. De Egyptenaren vluchtten tegen de stroom in. De Heer stuurde hen zo de golven in. Het water stroomde over het leger van de farao, dat achter de Israëlieten aangegaan was. Het stroomde over al zijn wagens en al zijn soldaten. Iedereen verdronk.

Maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan. Ze liepen over droge grond, tussen muren van water. Zo redde de Heer hen op die dag van de Egyptenaren. De Israëlieten zagen hen dood op het strand liggen. Toen begrepen ze met hoeveel kracht de Heer de Egyptenaren verslagen had. Ze kregen grote eerbied voor de Heer. Ze vertrouwden op hem en op zijn dienaar Mozes. Mozes zong samen met de Israëlieten dit lied voor de Heer.

Woord van de Heer. Allen: Wij danken God.

EPISTEL

Romeinen 6, 3-11

Broeders en zusters, jullie weten wat de doop betekent. De doop laat zien dat we bij Jezus Christus horen. Door onze doop zijn we eigenlijk samen met hem gestorven en begraven. En door onze doop leven wij nu als nieuwe mensen. Want Christus leeft! Onze machtige Vader heeft hem laten opstaan uit de dood.

Dus eigenlijk zijn we gestorven, net als Christus. Maar dan zullen we ook opstaan en eeuwig leven, net als Christus. Dit is zeker: ons oude ik is samen met Christus aan het kruis gestorven. Alleen zo kon er een eind komen aan ons zondige bestaan. Nu wordt ons leven niet meer beheerst door de zonde. Want als je gestorven bent, heeft de zonde geen macht meer over je. Dan ben je vrij.

\Wij zijn gestorven met Christus. En daarom geloven we dat we ook eeuwig zullen leven met Christus. Dit is zeker: Christus is opgestaan uit de dood, en hij zal nooit meer sterven. Want de dood heeft geen macht meer over hem. Door zijn dood heeft Christus voor altijd een eind gemaakt aan de macht van de zonde. Nu leeft hij tot eer van God. Zo is het ook met ons. Ons oude ik is gestorven, dus de zonde heeft geen macht meer over ons. Wij leven tot eer van God, want we horen bij Jezus Christus.

VERS VOOR HET EVANGELIE

Alleluia. Dit is de nacht waarin wij door de zee heengaan,

achter ons laten onrecht en verdrukking.

Dit is de nacht waarin het oude begraven is,

wij, doden, opstaan en gaan leven.

Dit is de nacht waarin wij komen in goed,

wijd land, licht en vrijheid binnen gaan. Alleliua.

EVANGELIE

Matteüs 28, 1-10 Waarom zoekt gij de levende onder de doden?

De sabbat was voorbij. De volgende dag gingen Maria uit Magdala en de andere Maria bij het graf kijken. Het was nog vroeg, de zon kwam net op.

Opeens was er een grote aardbeving. Er kwam een engel van de Heer uit de hemel naar beneden. Hij rolde de steen van het graf weg en ging erop zitten. Hij leek op het stralende licht van de bliksem. En zijn kleren waren zo wit als sneeuw.

De soldaten die het graf moesten bewaken, beefden van angst en vielen op de grond. Het leek alsof ze dood waren.

De engel zei tegen de vrouwen: ‘Jullie hoeven niet bang te zijn. Ik weet dat jullie op zoek zijn naar Jezus, die aan het kruis gestorven is. Maar hij is hier niet. Want hij is opgestaan uit de dood, zoals hij gezegd heeft. Kom maar kijken, hier heeft hij gelegen.

Ga nu snel naar de leerlingen en zeg hun dat Jezus uit de dood is opgestaan. Vertel hun ook dat Jezus naar Galilea gaat. En dat ze hem daar zullen zien. Dat is wat ik tegen jullie moest zeggen.’

Snel gingen de vrouwen weg bij het graf. Ze waren geschrokken, maar ook ontzettend blij. Ze wilden zo snel mogelijk aan de leerlingen gaan vertellen wat er gebeurd was.

Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet, en hij groette hen. De vrouwen liepen op hem af. Ze knielden voor hem en pakten zijn voeten vast. Jezus zei: ‘Jullie hoeven niet bang te zijn. Ga aan mijn vrienden vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan. Daar zullen ze mij zien.’

Woord van de Heer. Allen: Wij danken God.

Goede Vrijdag

EERSTE LEZING Jesaja 52, 13-53, 12

Uit de profeet Jesaja

De Heer zegt: ‘Mijn dienaar zal succes hebben. Hij zal machtig en belangrijk worden.

Veel volken schrokken eerst toen ze mijn dienaar zagen. Want hij was mishandeld en zag er afschuwelijk uit. Je kon bijna niet meer zien dat hij een mens was! Maar straks zullen de mensen hem bewonderen. Hij zal doen wat niemand verwacht. Volken zullen in de war raken, koningen zullen stomverbaasd zijn. Ze zullen dingen meemaken die nooit eerder gebeurd zijn. Ze zullen dingen zien waarvan ze nog nooit gehoord hebben!’

Niemand van ons volk geloofde wat er verteld werd. Niemand van ons heeft gezien wat de machtige Heer gedaan heeft.

Gods dienaar werd in het begin door niemand gezien, net als een plantje dat maar niet wil groeien. Hij viel niet op, hij was niet mooi. Niemand keek naar hem, hij werd door niemand bewonderd. De mensen liepen hem voorbij, ze deden alsof hij niet bestond. Hij wist wat pijn was, hij wist wat ziekte was. Hij liet zich liever niet aan de mensen zien.

Gods dienaar heeft pijn gehad, hij heeft voor ons geleden. Hij heeft onze ziektes en onze pijn gedragen.

Wij dachten dat God zijn dienaar liet lijden om hem te straffen. Maar God heeft hem gestraft voor ons. Gods dienaar is mishandeld voor onze fouten, hij is gedood voor onze zonden. Want wij luisterden niet meer naar God, we leken wel verdwaalde schapen. En Gods dienaar moest onze schuld dragen. Omdat hij gestraft werd, hebben wij nu vrede. Omdat hij geslagen is, zijn wij genezen. Gods dienaar werd mishandeld, maar hij verzette zich niet. Hij zweeg, hij deed zijn mond niet open. Hij was zo stil als een lam dat geschoren wordt. Hij was zo stil als een schaap dat geslacht gaat worden.

Gods dienaar werd gevangengenomen. De mensen zeiden dat hij schuldig was. Hij werd weggebracht om gedood te worden. Niemand heeft geprotesteerd. Gods dienaar werd geslagen voor de zonden van het volk. Hij werd gedood, hij mocht niet langer leven.

Gods dienaar heeft nooit geweld gebruikt, hij heeft nooit iemand bedrogen. En toch werd hij begraven tussen de misdadigers, zijn graf lag tussen de graven van slechte mensen. Want de Heer wilde dat zijn dienaar zou lijden. Zijn dienaar moest gedood worden. Hij moest zijn leven geven om de schuld van de mensen te dragen.

Gods dienaar heeft de schuld van de mensen weggenomen. Daarom zal hij weer leven, en hij zal veel nakomelingen krijgen. Hij zal ervoor zorgen dat Gods plannen uitgevoerd worden. Als zijn lijden voorbij is, zal hij weer leven in het licht. En hij zal begrijpen wat God voor de mensen gedaan heeft.

De Heer zegt: ‘Mijn dienaar heeft de schuld van veel mensen gedragen. Daarom zal ik hem veel macht geven. Hij zal net zo machtig zijn als de machtigste koningen van de wereld. Alle mensen zullen zien dat mijn dienaar een goed mens is. Ze dachten dat hij een misdadiger was. Maar mijn dienaar wilde sterven voor de mensen. Hij heeft de schuld van veel mensen gedragen. En hij heeft vergeving gevraagd voor misdadigers.’

Woord van de Heer. Allen: Wij danken God.

ANTWOORDPSALM Psalm 31 (30) 2, 6 12-13, 15-17, 25

Refrein:            Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest.

Heer, bij u zoek ik bescherming. Laat mij niet alleen!

Wees goed voor mij en red mij. Heer, u beslist over mijn leven.

U bent een trouwe God, U zult me redden.

Mijn vijanden lachen me uit, en mijn buren lachen het hardst.

Vrienden die me tegenkomen, schrikken van mij, en ze lopen weg.

Iedereen vergeet mij. Het lijkt alsof ik al dood ben,

alsof niemand me nodig heeft. Maar ik vertrouw op u, Heer.

U bent mijn God, U beslist over mijn leven.

Red mij van mijn vijanden, red mij van de mannen die op me jagen.

Wees bij mij en bescherm mij. Laat mij uw liefde zien en red mij.

Jullie die vertrouwen op de Heer, wees sterk en moedig!

TWEEDE LEZING Hebreeën 4, 14-16; 5, 7-9

Uit de brief aan de Hebreeën.

Broeders en zusters,

Wij horen bij Jezus, de Zoon van God. Dat geloven we, en daar moeten we aan vasthouden. Jezus is naar de hemel gegaan. En daar, bij God zelf, is hij onze hogepriester geworden.

Jezus, onze hogepriester in de hemel, heeft veel moeten lijden, net als wij. Zelf heeft hij nooit iets verkeerds gedaan. Maar hij weet wel hoe moeilijk het is om geen verkeerde keuzes te maken.

Laten we daarom vol vertrouwen leven als volk van God. En als het nodig is, helpt Jezus ons. Want hij is onze hogepriester. Hij heeft medelijden met ons, en hij is goed voor ons.

Toen Christus als mens op aarde leefde, heeft hij met luide stem tot God gebeden. Vol verdriet heeft hij God gesmeekt om hem te redden van de dood. En omdat Christus veel eerbied had voor God, heeft God naar zijn gebeden geluisterd.

Als je gehoorzaam wilt zijn aan God, dan hoort ook het lijden erbij. Zelfs Christus heeft dat moeten leren. Terwijl hij de Zoon van God is! Toen Christus gestorven was, kreeg hij alle eer in de hemel. God heeft hem daar hogepriester voor altijd gemaakt.

Woord van de Heer. Allen: Wij danken God.

VERS VOOR HET EVANGELIE

Christus is voor ons gehoorzaam geworden tot de dood, tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God Hem hoogverheven en Hem de naam verleend die boven alle namen is.

EVANGELIE

Johannes 18, 1 – 19, 42 Het lijden van onze Heer Jezus Christus.

Toen Jezus al die dingen gezegd had, ging hij met zijn leerlingen naar de overkant van het Kidron-dal. Daar was een tuin. Jezus en de leerlingen gingen die tuin in.

Judas, de leerling die Jezus zou gaan uitleveren, kende die plaats ook. Want Jezus was daar al vaak met zijn leerlingen geweest. Judas kwam met een groep soldaten de tuin in. Er waren ook dienaren van de priesters en de farizeeën bij. Ze hadden wapens bij zich, en ze droegen fakkels en lampen.

Jezus wist precies wat er met hem zou gaan gebeuren. Hij liep naar de mannen toe en vroeg: ‘Wie zoeken jullie?’ Ze antwoordden: ‘Wij zoeken Jezus uit Nazaret.’ Jezus zei: ‘Ik ben het.’ Judas, de man die Jezus kwam uitleveren, stond erbij. Toen Jezus zei: ‘Ik ben het,’ schrokken de mannen. Ze deden een paar stappen achteruit en vielen op de grond.

Opnieuw vroeg Jezus aan hen: ‘Wie zoeken jullie?’ Ze zeiden: ‘Jezus uit Nazaret.’ Jezus zei: ‘Ik ben het. Dat zei ik jullie al. Als jullie mij zoeken, laat mijn leerlingen dan gaan.’

Zo moest het gaan. Want Jezus had zelf gezegd: ‘God, ik heb alle mensen gered die u aan mij gegeven hebt.’

Toen pakte Simon Petrus het zwaard dat hij bij zich had. Hij sloeg daarmee het rechteroor af van Malchus, de knecht van de hogepriester. Maar Jezus zei tegen Petrus: ‘Doe je zwaard weg. Want mijn Vader wil dat ik mijn lijden draag. En ik doe wat hij wil.’

Toen werd Jezus gevangengenomen en vastgebonden. De Romeinse officier en zijn soldaten, en de dienaren van de Joodse leiders, namen hem mee. Eerst werd Jezus bij Annas gebracht. Annas was de schoonvader van Kajafas. Kajafas was dat jaar hogepriester. Hij had eerder tegen de andere Joodse leiders gezegd: ‘Het is het beste als deze ene man sterft voor het hele volk!’

Simon Petrus en een andere leerling liepen achter Jezus aan. Die andere leerling kende de hogepriester. Daarom kon hij mee naar binnen, toen Jezus in het huis van de hogepriester gebracht werd.

Petrus bleef buiten bij de poort staan. De leerling die al naar binnen was, kwam terug. Hij praatte even met het meisje dat de poort bewaakte, en toen mocht Petrus ook naar binnen. Toen Petrus binnenkwam, zei het meisje bij de poort: ‘Jij bent toch ook een leerling van die Jezus?’ Maar Petrus zei: ‘Nee hoor, ik niet!’

Omdat het koud was, brandde er een vuur op de binnenplaats van het huis. De slaven en dienaren van de hogepriester stonden bij het vuur om warm te blijven. Petrus ging er ook bij staan.

Intussen stelde de hogepriester vragen aan Jezus over zijn leerlingen en over zijn uitleg over God. Jezus zei tegen hem: ‘Ik heb in het openbaar tegen de mensen gesproken. Ik heb niets in het geheim gezegd. Ik heb steeds uitleg gegeven in de synagogen en in de tempel, op alle plaatsen waar de Joden bij elkaar komen. U hoeft mij niet te vragen wat ik verteld heb. Vraag het maar aan de mensen zelf! Zij hebben gehoord wat ik tegen hen gezegd heb. Ze weten het precies.’

Toen gaf één van de dienaren Jezus een klap, en riep: ‘Hoe durf je zo te spreken tegen de hogepriester!’ Jezus zei tegen hem: ‘Als ik iets verkeerds gezegd heb, zeg dan wat er verkeerd was. Maar als het klopt wat ik zeg, waarom sla je me dan?’

Toen gaf Annas opdracht om Jezus als gevangene naar Kajafas te brengen.

Simon Petrus stond nog bij het vuur. Iemand zei tegen hem: ‘Jij bent toch ook een leerling van Jezus?’ Maar Petrus zei: ‘Nee hoor, ik niet!’

Toen sprak een slaaf van de hogepriester Petrus aan. Hij was familie van de man bij wie Petrus een oor afgeslagen had. Hij zei: ‘Volgens mij heb ik jou samen met Jezus gezien in die tuin!’ Weer zei Petrus dat het niet zo was. En meteen kraaide er een haan.

’s Ochtends vroeg werd Jezus weggebracht naar het paleis van Pilatus, de Romeinse bestuurder. De Joden zelf gingen niet naar binnen. Ze wilden niet onrein worden, omdat die avond de paasmaaltijd gevierd werd.

Toen kwam Pilatus naar buiten, en vroeg: ‘Waar beschuldigen jullie deze man van?’ De Joden antwoordden: ‘Als hij geen misdadiger was, hadden we hem niet bij u gebracht.’ Pilatus zei: ‘Neem hem dan mee en straf hem volgens de regels van jullie eigen wet.’ ‘Nee,’ zeiden de Joden, ‘want wij hebben zelf niet het recht om iemand te doden.’

Zo moest het gaan. Want Jezus had zelf al gezegd op welke manier hij zou sterven.

Pilatus ging zijn paleis weer binnen. Hij liet Jezus bij zich komen en vroeg aan hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus zei: ‘Vraagt u dat uit uzelf? Of hebben anderen dat over mij gezegd?’ Pilatus antwoordde: ‘Natuurlijk vraag ik dat niet uit mezelf. Ik ben geen Jood. Maar uw eigen volk en de hogepriesters hebben u bij mij gebracht. Wat hebt u verkeerd gedaan?’

Jezus zei: ‘Ik ben geen koning zoals de koningen van deze wereld. Als ik een aardse koning was, dan zouden mijn dienaren voor mij gevochten hebben. Dan zou ik niet aan de Joden uitgeleverd zijn. Maar ik ben geen aardse koning.’ Toen vroeg Pilatus aan Jezus: ‘U bent dus wel een koning?’ Jezus antwoordde: ‘U noemt mij een koning. Maar ik zeg u: Ik moet de waarheid bekendmaken. Daarvoor ben ik geboren en daarvoor ben ik naar de wereld gekomen. Iedereen die aan de kant van de waarheid staat, luistert naar mijn woorden.’ Toen zei Pilatus: ‘Wat is waarheid?’

Daarna ging Pilatus weer naar buiten. Hij zei tegen de Joden: ‘Mijn oordeel is dat Jezus onschuldig is. Het is hier de gewoonte dat er op het Paasfeest een gevangene vrijgelaten wordt. Willen jullie dat ik Jezus, de koning van de Joden, vrijlaat?’ Maar de Joden begonnen te roepen en te schreeuwen: ‘Nee, niet Jezus, maar Barabbas!’ Barabbas was een gevaarlijke misdadiger.

Toen gaf Pilatus Jezus mee aan zijn soldaten. Die sloegen Jezus met de zweep. Ze maakten een kroon van doorntakken, en zetten die op zijn hoofd. En ze trokken hem een rode mantel aan. 3Ze liepen naar Jezus toe en riepen: ‘Leve de koning van de Joden!’ En ze sloegen hem in zijn gezicht.

Pilatus kwam weer naar buiten en zei tegen de Joden: ‘Ik breng Jezus weer naar buiten. Want ik wil dat jullie weten dat hij volgens mij onschuldig is.’ Jezus kwam naar buiten. Hij droeg de kroon van doorntakken en de rode mantel. Toen zei Pilatus tegen de Joden: ‘Hier is hij, een gewoon mens.’

Toen de priesters en hun dienaren Jezus zagen, begonnen ze te schreeuwen: ‘Hij moet dood! Hij moet aan het kruis!’ Pilatus zei tegen hen: ‘Neem hem dan mee, en hang hem zelf aan het kruis. Want volgens mij is hij onschuldig.’

Maar de Joden zeiden: ‘Volgens de regels van onze wet moet hij gedood worden. Want hij heeft beweerd dat hij de Zoon van God is.’ Toen Pilatus dat hoorde, werd hij erg bang.

Pilatus ging zijn paleis weer binnen. Hij vroeg aan Jezus: ‘Waar komt u vandaan?’ Maar Jezus gaf hem geen antwoord. Toen zei Pilatus: ‘Waarom geeft u mij geen antwoord? U weet toch dat ik hier de macht heb. Ik kan u vrijlaten, maar ik kan ook het bevel geven om u aan het kruis te hangen!’

Jezus antwoordde: ‘U hebt geen macht over mij, behalve de macht die God aan u gegeven heeft. Daarom heeft degene die mij aan u uitgeleverd heeft, de grootste schuld.’

Vanaf dat moment wilde Pilatus Jezus vrijlaten. Maar de Joden schreeuwden: ‘Als u Jezus vrijlaat, bent u geen vriend van de keizer! Want Jezus beweert dat hij koning is, en dus verzet hij zich tegen de keizer!’

Toen Pilatus dat hoorde, liet hij Jezus naar buiten brengen. Pilatus ging zitten om zijn oordeel uit te spreken. De verhoging waarop hij zat, werd in het Hebreeuws Gabbata genoemd. Dat betekent: stenen podium. Het was de dag voor het Joodse Paasfeest en het werd al middag. Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is jullie koning.’ Maar zij schreeuwden: ‘Weg met hem! Weg met hem! Hij moet aan het kruis!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik jullie koning aan het kruis hangen?’

De priesters antwoordden: ‘De keizer is onze enige koning!’

Toen gaf Pilatus Jezus aan hen mee, om hem aan het kruis te hangen.

Toen namen de soldaten Jezus mee. Hij droeg zelf het kruis. Zo kwam hij op de plaats die in het Hebreeuws Golgota genoemd werd. Dat betekent: schedelplaats. Op die plaats hingen de soldaten Jezus aan het kruis. Ze hingen ook twee andere mannen aan een kruis. Het kruis van Jezus stond in het midden, tussen de twee andere kruisen in. Pilatus had een bordje op het kruis laten maken. Daarop stond: ‘Jezus uit Nazaret, de koning van de Joden’. Het stond er in het Hebreeuws, het Grieks en het Latijn. Het werd door veel Joden gelezen. Want de plaats waar Jezus aan het kruis hing, was vlak bij de stad.

De priesters gingen naar Pilatus en zeiden tegen hem: ‘Er moet niet ‘De koning van de Joden’ op staan, maar ‘Deze man beweert dat hij de koning van de Joden is’.’ Maar Pilatus zei tegen hen: ‘Zo heb ik het geschreven, en zo blijft het staan.’

Vier soldaten hadden Jezus aan het kruis gehangen. Ze hadden hem zijn kleren afgenomen, en die verdeelden ze nu onder elkaar. Het hemd van Jezus bleef over, want dat was gemaakt uit één stuk stof. De soldaten zeiden tegen elkaar: ‘We moeten dat hemd niet in vier stukken scheuren. Laten we erom loten.’

Zo moest het gaan. Want in de heilige boeken staat: «Ze verdelen mijn kleren, en ze loten om mijn hemd.» Dat was precies wat de soldaten deden.

Bij het kruis van Jezus stonden vier vrouwen. Het waren zijn moeder Maria en haar zus, en verder Maria, de vrouw van Klopas, en Maria uit Magdala.

Jezus zag zijn moeder. En naast haar zag hij de leerling van wie hij veel hield. Toen zei Jezus tegen zijn moeder: ‘Hij is nu uw zoon.’En tegen zijn leerling zei hij: ‘Zij is nu jouw moeder.’ Vanaf dat moment zorgde die leerling voor Maria.

Jezus wist dat zijn werk nu helemaal klaar was. Er was nog één ding dat moest gebeuren. Want dat stond al in de heilige boeken. Daarom zei Jezus: ‘Ik heb dorst.’ Er stond daar een vat met zure wijn. Iemand vulde een spons met wijn. Hij maakte de spons vast aan een lange tak, en stak die omhoog naar Jezus’ mond. Jezus dronk van de wijn, en zei: ‘Mijn werk is klaar.’ Toen boog hij zijn hoofd en stierf.

Het was de dag voor de sabbat. Een bijzondere sabbat, want ook het Joodse Paasfeest zou beginnen. De Joden wilden niet dat de lichamen dan nog aan het kruis zouden hangen. Daarom gingen ze naar Pilatus. Ze vroegen of hij de benen van de mannen aan het kruis wilde laten breken. Dan konden hun lichamen daarna van het kruis gehaald worden.

Pilatus stuurde een paar soldaten. Zij braken de benen van de twee mannen die naast Jezus aan een kruis hingen. Maar toen de soldaten bij Jezus kwamen, zagen ze dat hij al gestorven was. Daarom braken ze zijn benen niet. Eén van de soldaten stak zijn speer in de zij van Jezus. Meteen stroomde er bloed en water uit.

Er stond iemand bij die het gezien heeft. Hij heeft erover verteld, en wat hij verteld heeft, is waar. Hij weet dat hij de waarheid bekendgemaakt heeft, en zijn doel is dat ook jullie het gaan geloven.

Al die dingen moesten zo gebeuren. Want in de heilige boeken staat: «Zijn botten worden niet gebroken.» En ergens anders in de heilige boeken staat: «Ze kijken naar de man die ze met een speer gestoken hebben.»

Toen al die dingen gebeurd waren, ging Josef uit Arimatea naar Pilatus toe. Josef was een leerling van Jezus, maar in het geheim. Want hij was bang voor de Joodse leiders. Josef vroeg aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mee mocht nemen. Pilatus vond dat goed. Toen nam Josef het lichaam mee.

Ook Nikodemus kwam erbij. Dat was de man die een keer ’s nachts naar Jezus toe gegaan was. Nu had hij meer dan 30 kilo geurige zalf meegenomen, gemengd met zoete kruiden.

Josef en Nikodemus wikkelden het lichaam van Jezus in doeken, met de geurige zalf. Dat is bij de Joden de gewoonte als er iemand begraven wordt.

Er was een tuin vlak bij de plaats waar Jezus was gestorven. En in die tuin was een nieuw graf, waarin nog nooit iemand begraven was. Daar legden ze Jezus neer. Want dat graf was dichtbij, en de sabbat zou bijna beginnen.

Woord van de Heer. Allen: Wij danken God.