“Heer, leer ons bidden!” vroegen zijn vrienden aan Jezus. Ze zagen Hem bidden. En dat was genoeg om die vraag te stellen. Ze werden geraakt: Jezus op de knieën, een en al aandacht voor iemand die ze niet zagen maar die er is. Dat contact wilden zij ook. Het contact met de bron van al ’t goede. Dat zagen ze in Jezus. En dan leert Hij hun het Onze Vader. Wat doet dit gebed met óns, als wij dit bidden? Dit gebed wil ons binnenvoeren in het geheim van God. We bidden ons open voor zijn Rijk van Liefde. Hij wil het uitbreiden met ónze hulp; en Hij hoopt dat wij, zoals Hij, oog en hart zouden hebben voor anderen, niemand uitgezonderd, mensen die we tegenkomen, voor wie we iets kunnen betekenen, ook mensen die het ons misschien lastig maken. Ons zo korte leven hier is een oefenschool voor ‘t leven hierna dat geen einde kent. Zoals we híer leven, zo zal het voor ons zijn in het leven hierna: verbondenheid in liefde of het ontbreken daarvan. Daarom vraagt Jezus ons God aan te roepen als ónze Vader, dat we zijn zegen vragen over ons leven met elkaar; dat we zouden delen: ons dagelijks brood en ook – wat soms moeilijk is – dat we vergeven, altijd, niet in pijn of verdriet blijven hangen, de stap kunnen zetten, over alle grenzen heen, want het betreft altijd kinderen van ónze Vader, zijn Rijk van liefde, dat we hier en nu met elkaar mogen opbouwen en dat Hij zelf tot voltooiing brengt.
Wij mensen kunnen muren bouwen om onze schijnwereld. We kunnen denken dat alles wat we hebben, van ons is. Dat we ons moeten beschermen tegen onze broeders en zusters. Maar dat is geen sámenleving. Samen leven betekent: delen. Wat we delen, wordt vermenigvuldigd. Niet alleen hier en nu, maar ook in het leven hierna.
Daarom heeft God alles uit de kast gehaald om ons in ons hart te raken. Hij gaf ons zijn eigen Zoon. Opdat wij met een ontwapend hart zouden leven, onze naaste zouden dienen, deze altijd hoger zouden achten dan onszelf.
Rampen, oorlogen, noden zijn van alle tijden. Ellende kunnen we dragen, als we met God leven, … als we met elkaar blijven hopen, … zoals Titus Brandsma. In de Tweede Wereldoorlog werd hij opgepakt wegens zijn schrijven tegen het Naziregime. In extreme omstandigheden bleven hij en anderen de hoop met elkaar delen. Voor Titus in zijn gevangeniscel én in concentratiekamp Dachau was God dichterbij dan ooit. Ook nu gebeurt het dat mensen in zware beproeving nabijheid ervaren. Geluk begint in het klein, waar we God – de liefde – in ons toelaten en waar we deze weten te delen. Hoe meer we delen, des te meer ervaren we hoe rijk we zijn … met allen die op onze weg komen. Want allen laten iets zien van de goedheid van God. Daartoe bidden we tot ónze Vader.